Vandaag is dinsdag 9 januari 2018.
Ik ben al maandenlang teruggetrokken, zowel letterlijk in het echte leven als figuurlijk, online.
Ik ben al sinds september 2017 teruggetrokken.
Men noemt het ook wel “depressie”.
Er zit ook een mooie cocktailmix van angst en afhankelijkheid bij.
Het idee niet vooruit te kunnen in het leven.
Het idee dat alles vandaag of morgen gaat instorten (inkomen, reputatie, relaties).
De hoop om op een of andere manier gered te worden door een sterk persoon (in mijn geval leg ik die afhankelijkheid bijvoorbeeld bij mijn ouders).
Teruggetrokken van het leven, teruggetrokken van mensen om me heen, dichtbij of ver weg.
Waar online voorheen nog een brug kon slaan over de fysieke afstand kan dat nu niet meer nu ik me ook online verborgen heb en lastig of niet te bereiken ben.
Het is eenzaam en alleen.
Eng.
Ik voel alles heel diep.
Ik moet veel huilen van de intensiteit. Ik denk veel aan het niet meer hebben van mensen of dingen. Of zelfs er zelf niet meer zijn en denken aan wat andere mensen denken, zeggen en voelen als zij mij niet meer hebben…
Tegelijk huil ik heel weinig. Want depressie, het teruggetrokken zijn, rooft mijn emoties en gevoel.
Ik wil wel huilen, maar ik kan niet.
Dat is nog erger dan het voelen van verdriet of pijn.
Het niets voelen.
Alsof je verf ziet opdrogen op een schilderdoek.
Niets.
Ik kan er niet bij.
De psycholoog waar ik hier in Sao Paulo naar toe ga zegt: “Alle mensen die ik ken die met depressie worstelen hebben enorm veel energie.”
Jij ook Hans, jij bent iemand met zoveel energie, maar het is geblokkeerd. Zoveel energie die wil bruisen en stromen, daar is een enorm deksel voor nodig om dat stop te zetten.
Daarom voelt mijn depressie zo paraliserend.
“Ach, ik ga dit toch niet de wereld insturen”, denk ik nu terwijl ik achter mijn laptop dit zit te tikken.
Ik heb een brok in m’n keel en zou zo kunnen huilen, maar ik zit op het coworking kantoor “en dat doe je niet”.
Wat ik nu typ is te echt.
Te reeel.
Te intens.
Dit mag niemand van mij weten.
Insert diva stem: “well, now they all gon’ know ‘bout me! I ain’t hidin’ anymore!”
Haha.
Maar als ik dit de wereld in stuur is het helemaal niet zo stoer als: “ik zal het ze eens laten zien!”
Het is eerder: “Ik kan niet meer verstoppen. Ik kan het niet meer”.
Nu huil ik echt.
De tranen lopen over mijn wangen.
Ik zit nog steeds in het co-working kantoor.
Maar ik kan me niet meer verstoppen.
(Heb ik gewoon zelf gedaan hé, mezelf tot huilen gebracht door enkel deze woorden te typen op mijn laptop).
Ik wil zo graag leven.
“Dood” lijkt alleen maar een optie omdat het de pijn weg zou nemen.
Dat het ook het leven wegneemt is dan een noodzakelijk kwaad.
Ik wil niet “niet meer leven”.
Ik wil leven zonder die intense pijn en angst.
Ik weet ook wel dat een leven zonder pijn of angst niet bestaat.
Dat hoef ik ook niet.
Het mag best af en toe lastig zijn.
Ik kan veel hebben.
Maar dit is te veel.
Dit gaat niet.
Als iemand dan “dood wil”, begrijp dan dat hij niet “dood wil”.
Hij wil ontsnappen aan de pijn.
Die pijn is zo groot dat je het zelfs accepteert dat je je leven ervoor moet inwisselen om er vanaf te geraken.
Dat zegt iets over de intensiteit van die beleving.
Mensen die dood willen, willen heel graag leven, maar zien geen manier meer om het leven draaglijk te maken.
Maar goed, ik zit hier nu…
Wat wil ik nu hiermee?
Ik wil me niet meer verstoppen.
OK.
Heb ik nu gedaan.
Ik ben uit mijn schuilplaats gekomen.
Ik sta hier.
Naakt.
(Niet echt hoor, ik zit gewoon nog met m’n kleren hier in de co-working, maar ik bedoel figuurlijk.)
Wat nu?
Wat wil ik dan vanaf dit punt?
Ik wil in beweging komen.
Ik wil vooruit komen.
Ik wil leven.
Ik wil minder pijn en minder angst.
Ik wil plezier voelen.
Ik wil vertrouwen hebben.
Ik wil zorgeloosheid ervaren.
Ik wil problemen oplossen.
Ik wil nieuwe mogelijkheden creëeren.
Ik wil dingen anders doen.
Mijn tijd is op.
Ik schrijf voor 25 minuten.
Zonder filter.
Tot morgen ;